dinsdag 20 maart 2012

De Hofhouding (De Magische Jurk, deel 12)

Een waterig zonnetje beheerste de novembermaand die volgde. Langzaam droogden mijn onstelpbaar lijkende tranen uiteindelijk toch. Enkele hardnekkige grijze stipjes op mijn licht ingevallen wangen bleven zichtbaar. Paniekerig bestudeerde ik mijn weerspiegelde gezicht dat plotseling hier en daar minuscule, maar onmiskenbare rimpeltjes rond mond en ogen getekend had.
Het leven dat overbleef was doods: koud, hard en genadeloos. Zelfs een Brabantse stad was veel te nuchter Nederlands voor een uit een veelkleurig paradijs verdreven koninklijke ziel. In deze wereld was ik niet meer dan een onbeholpen, versmaad en te oud meisje. Ik vervloekte de lompheid en de middelmatigheid die deze tijd van het jaar sterker de boventoon voerden dan in andere seizoenen. Dit was niet mijn wereld. Hier kon ik nooit heersen. Serieus overwoog ik een onzekere vluchtpoging uit dit schamele bestaan.
Hoe zou het Veelkleurige Koninkrijk nu ooit verder gestalte krijgen? Ik mijn ogen was geen andere Koning mannelijk, magisch, prachtig, sensueel, aandachtig genoeg voor de bloei van ons rijk. Hij was immers de potentaat die het ontstaan van het Rijk in eerste aanvang had opgeroepen? Het zou nu geleidelijk en gestaag slinken en verdwijnen. Paleis, garderobe, lichaam...alles zou verbleken naar bruingrijs en de ondergang zou eindeloos duren. In mijn eentje had ik werkelijk de kracht niet om de kleuren in leven te houden. Geen enkele andere man kon zoals hij zien wie ik werkelijk was.
Als ik wanhopig voor een kort moment de Koninklijke Kleuren opriep door met dichte ogen te herinneren en met mijn vingers het zachtzoete land tussen mijn wat verstijfde benen te bezoeken, moest ik dat bekopen met een vlijmscherpe steek in mijn borst en een opnieuw opwellende onstuitbare tranenvloed.
Ook de Koninginnen van de Bevriende Rijken namen voelbaar afstand van mijn verdriet. Evenals zelfs de Koningin-Moeder en Prinses Marlene, mijn bloedmooiere zuster. De afgetreden regering in ballingschap liet niet meer van zich horen. Ze wisten gewoon niet meer hoe nog troost te bieden. Er was niets over van de kortstondige glorie van het rijk.
Ik vond dat eigenlijk niet zo erg. In het Geestenrijk van mijn dromen wisten de grote Keizerin Wendelita, mijn Edele Verre Bloedverwant Hereboer Johannes van Honus en de illustere Groothertog Theodorus d'Algarve mij af en toe in vage contouren te bereiken. Nauwelijks waarneembare lichtpuntjes naar een illustere toekomst of een ooit verbeeld verleden waarin het gedroomde rijk toch duidelijk wel een grotere staat van realiteit bereikt had. Ondanks alles.
Als een zonderlinge slaapwandelaarster doolde ik verlaten door de zich gelukkig gestaag verkortende dagen. In de nachten begon het herstel van mijn geest langzaam gestalte te krijgen...mijn verlangen nam weer hoopvollere vormen aan...de meedogenloze Koning bezocht me steeds vaker levensecht in mijn dromen...dit bracht kleur op mijn wangen, glans terug in mijn ogen. Af en toe kon ik zomaar lachen...Ik werd langzaam bescheidener en minder boos. Wat gaf mij het recht het regentschap over een Veelkleurig Koninkrijk op te eisen?
In een onvermijdelijke nacht was het zover. In mijn droom ging de bel...de bel! Onmiddellijk klaar wakker rende ik naar het raam. Niemand. Verward kroop ik terug onder de dekens en ik wachtte met wijdopen ogen. Tweeëntwintig minuten later: de bel! Juist ja. Het gedroomde weksignaal bleek adequaat. Vanachter het gordijn opende ik het raam en in de vrieskou stelden twee grote, betraande bruine ogen woordeloos een vraag. Ik knikte koeltjes naar beneden maar vloog naakt en met een warm hart en open armen twee trappen af.
"Ben je... thuis?" was zijn onbeholpen vraag...Ik antwoordde door hem snel te bevrijden van zijn jas, overhemd, broekriem. Ik knielde om zijn veters los te maken en zijn warme voeten teder van hun omhulsels te ontdoen. Pantalon uit. Het parfum van zijn onmiskenbare zweet was de grondtoon van de hemelse geur die een schrale boventoon van bier en sigarettenrook voerde. Ik inhaleerde als een Chinezende heroïneverslaafde na een bijna geslaagde cold turkey. Zijn handen omklemden mijn verlangend opgerichte borsten en trokken me behoedzaam omhoog. Toen onze lippen elkaar vonden, antwoordde ik zacht "Ja, ik ben...thuis." We beminden elkaar staande achter mijn half gesloten voordeur in het halletje op de mat bij de ingang van een schamel huisje dat in hoog tempo opnieuw tot paleis transformeerde. Plastic zeil werd diepglanzend marmer en rode baksteen veranderde in barok versierde zuilen. De deurmat een handgemaakt matras van pauwenveren.
"Ben je? Blijf je?" "Nee."
Het was genoeg. Dit was het. Ik wist dat ik nooit alles zou krijgen. Mijn koning wilde niet naast mij staan, maar boven mij. Ik was welkom in de permanente hofhouding. Een bij tijd en wijle paleiselijk bestaan. In het diepste geheim. Op dat moment had ik tot in elke vezel vrede met mijn lot.
Ik bundelde zijn kleren in mijn trillende armen en voerde hem aan zijn warme hand de trappen op naar de nachtblauwe kamer waar mijn hemelbed stond.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten